toerekenbaar

Dutch

Etymology

From toerekenen (to impute) +‎ -baar (-able).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

toerekenbaar

  1. (law) accountable, compos mentis

Declension

Declension of toerekenbaar
uninflected toerekenbaar
inflected toerekenbare
comparative
positive
predicative/adverbial toerekenbaar
indefinite m./f. sing. toerekenbare
n. sing. toerekenbaar
plural toerekenbare
definite toerekenbare
partitive toerekenbaars

Synonyms

Derived terms