verfijnen

Dutch

Etymology

From fijn +‎ ver- -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛi̯nən

Verb

verfijnen

  1. to refine

Conjugation

Conjugation of verfijnen (weak, prefixed)
infinitive verfijnen
past singular verfijnde
past participle verfijnd
infinitive verfijnen
gerund verfijnen n
present tense past tense
1st person singular verfijn verfijnde
2nd person sing. (jij) verfijnt, verfijn2 verfijnde
2nd person sing. (u) verfijnt verfijnde
2nd person sing. (gij) verfijnt verfijnde
3rd person singular verfijnt verfijnde
plural verfijnen verfijnden
subjunctive sing.1 verfijne verfijnde
subjunctive plur.1 verfijnen verfijnden
imperative sing. verfijn
imperative plur.1 verfijnt
participles verfijnend verfijnd
1) Archaic. 2) In case of inversion.