veronderstellen

Dutch

Etymology

Blend of vermoeden +‎ onderstellen from onder- +‎ stellen, calque of Latin suppōnō. Compare German unterstellen (to assume, to allege).

Pronunciation

  • IPA(key): /vərˌɔn.dərˈstɛ.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛlən

Verb

veronderstellen

  1. (transitive) to presume, guess, suppose

Conjugation

Conjugation of veronderstellen (weak, prefixed)
infinitive veronderstellen
past singular veronderstelde
past participle verondersteld
infinitive veronderstellen
gerund veronderstellen n
present tense past tense
1st person singular veronderstel veronderstelde
2nd person sing. (jij) veronderstelt, veronderstel2 veronderstelde
2nd person sing. (u) veronderstelt veronderstelde
2nd person sing. (gij) veronderstelt veronderstelde
3rd person singular veronderstelt veronderstelde
plural veronderstellen veronderstelden
subjunctive sing.1 veronderstelle veronderstelde
subjunctive plur.1 veronderstellen veronderstelden
imperative sing. veronderstel
imperative plur.1 veronderstelt
participles veronderstellend verondersteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms