verscherpen

Dutch

Etymology

From scherp +‎ ver- -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧scher‧pen
  • Rhymes: -ɛrpən

Verb

verscherpen

  1. to sharpen, to tighten
  2. to strengthen

Conjugation

Conjugation of verscherpen (weak, prefixed)
infinitive verscherpen
past singular verscherpte
past participle verscherpt
infinitive verscherpen
gerund verscherpen n
present tense past tense
1st person singular verscherp verscherpte
2nd person sing. (jij) verscherpt, verscherp2 verscherpte
2nd person sing. (u) verscherpt verscherpte
2nd person sing. (gij) verscherpt verscherpte
3rd person singular verscherpt verscherpte
plural verscherpen verscherpten
subjunctive sing.1 verscherpe verscherpte
subjunctive plur.1 verscherpen verscherpten
imperative sing. verscherp
imperative plur.1 verscherpt
participles verscherpend verscherpt
1) Archaic. 2) In case of inversion.
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.