verwarmen

Dutch

Etymology

From warm +‎ ver- -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɑrmən

Verb

verwarmen

  1. to heat, warm

Conjugation

Conjugation of verwarmen (weak, prefixed)
infinitive verwarmen
past singular verwarmde
past participle verwarmd
infinitive verwarmen
gerund verwarmen n
present tense past tense
1st person singular verwarm verwarmde
2nd person sing. (jij) verwarmt, verwarm2 verwarmde
2nd person sing. (u) verwarmt verwarmde
2nd person sing. (gij) verwarmt verwarmde
3rd person singular verwarmt verwarmde
plural verwarmen verwarmden
subjunctive sing.1 verwarme verwarmde
subjunctive plur.1 verwarmen verwarmden
imperative sing. verwarm
imperative plur.1 verwarmt
participles verwarmend verwarmd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.