vooronderstellen

Dutch

Etymology

From voor- (pre-) +‎ onderstellen (suppose).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

vooronderstellen

  1. to presuppose, presume

Conjugation

Conjugation of vooronderstellen (weak, prefixed)
infinitive vooronderstellen
past singular vooronderstelde
past participle voorondersteld
infinitive vooronderstellen
gerund vooronderstellen n
present tense past tense
1st person singular vooronderstel vooronderstelde
2nd person sing. (jij) vooronderstelt, vooronderstel2 vooronderstelde
2nd person sing. (u) vooronderstelt vooronderstelde
2nd person sing. (gij) vooronderstelt vooronderstelde
3rd person singular vooronderstelt vooronderstelde
plural vooronderstellen vooronderstelden
subjunctive sing.1 vooronderstelle vooronderstelde
subjunctive plur.1 vooronderstellen vooronderstelden
imperative sing. vooronderstel
imperative plur.1 vooronderstelt
participles vooronderstellend voorondersteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.