wegvagen

Dutch

Etymology

From weg (away) +‎ vagen (sweep, wipe).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

wegvagen

  1. to wipe out, raze
  2. to sweep away
  3. to rub out, delete

Conjugation

Conjugation of wegvagen (weak, separable)
infinitive wegvagen
past singular vaagde weg
past participle weggevaagd
infinitive wegvagen
gerund wegvagen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vaag weg vaagde weg wegvaag wegvaagde
2nd person sing. (jij) vaagt weg, vaag weg2 vaagde weg wegvaagt wegvaagde
2nd person sing. (u) vaagt weg vaagde weg wegvaagt wegvaagde
2nd person sing. (gij) vaagt weg vaagde weg wegvaagt wegvaagde
3rd person singular vaagt weg vaagde weg wegvaagt wegvaagde
plural vagen weg vaagden weg wegvagen wegvaagden
subjunctive sing.1 vage weg vaagde weg wegvage wegvaagde
subjunctive plur.1 vagen weg vaagden weg wegvagen wegvaagden
imperative sing. vaag weg
imperative plur.1 vaagt weg
participles wegvagend weggevaagd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams