belezen

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈleːzə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧le‧zen
  • Rhymes: -eːzən

Etymology 1

From Middle Dutch belēsen. Equivalent to be- +‎ lezen.

Verb

belezen

  1. (transitive) to exorcise
  2. (transitive) to convince, persuade
Conjugation
Conjugation of belezen (strong class 5, prefixed)
infinitive belezen
past singular belas
past participle belezen
infinitive belezen
gerund belezen n
present tense past tense
1st person singular belees belas
2nd person sing. (jij) beleest, belees2 belas
2nd person sing. (u) beleest belas
2nd person sing. (gij) beleest belaast
3rd person singular beleest belas
plural belezen belazen
subjunctive sing.1 beleze belaze
subjunctive plur.1 belezen belazen
imperative sing. belees
imperative plur.1 beleest
participles belezend belezen
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Synonyms

Etymology 2

From belezen, past participle of belezen.

Adjective

belezen (comparative belezener, superlative belezenst)

  1. well-read (well informed and knowledgeable because of extensive reading)
    Hij is een belezen man en kan over veel verschillende onderwerpen meepraten.He is a well-read man and can discuss many different topics.
    Ze is zeer belezen en heeft een brede kennis van literatuur.She is very well-read and has a broad knowledge of literature.
  2. (by extension) book-smart, erudite
    De bibliothecaris is erg belezen en kent veel boeken uit zijn hoofd.The librarian is very erudite and knows many books by heart.
Declension
Declension of belezen
uninflected belezen
inflected belezen
comparative belezener
positive comparative superlative
predicative/adverbial belezen belezener het belezenst
het belezenste
indefinite m./f. sing. belezen belezener belezenste
n. sing. belezen belezener belezenste
plural belezen belezener belezenste
definite belezen belezener belezenste
partitive belezens belezeners
Derived terms
  • belezenheid

Etymology 3

See the etymology of the corresponding lemma form.

Participle

belezen

  1. past participle of belezen
Declension
Declension of belezen
uninflected belezen
inflected belezen
positive
predicative/adverbial belezen
indefinite m./f. sing. belezen
n. sing. belezen
plural belezen
definite belezen
partitive belezens