bovenhalen

Dutch

Etymology

From boven +‎ halen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈboːvə(n)ˌɦaːlə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: bo‧ven‧ha‧len

Verb

bovenhalen

  1. (transitive) to unearth, to haul up

Conjugation

Conjugation of bovenhalen (weak, separable)
infinitive bovenhalen
past singular haalde boven
past participle bovengehaald
infinitive bovenhalen
gerund bovenhalen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular haal boven haalde boven bovenhaal bovenhaalde
2nd person sing. (jij) haalt boven, haal boven2 haalde boven bovenhaalt bovenhaalde
2nd person sing. (u) haalt boven haalde boven bovenhaalt bovenhaalde
2nd person sing. (gij) haalt boven haalde boven bovenhaalt bovenhaalde
3rd person singular haalt boven haalde boven bovenhaalt bovenhaalde
plural halen boven haalden boven bovenhalen bovenhaalden
subjunctive sing.1 hale boven haalde boven bovenhale bovenhaalde
subjunctive plur.1 halen boven haalden boven bovenhalen bovenhaalden
imperative sing. haal boven
imperative plur.1 haalt boven
participles bovenhalend bovengehaald
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams