bovenlopen

Dutch

Etymology

From boven (above) +‎ lopen (to walk).

Pronunciation

  • IPA(key): /boːˈvə(n)ˌloː.pə(n)/
  • Hyphenation: bo‧ven‧lo‧pen

Verb

bovenlopen

  1. (nautical, obsolete) to surmount

Conjugation

Conjugation of bovenlopen (strong class 7, separable)
infinitive bovenlopen
past singular liep boven
past participle bovengelopen
infinitive bovenlopen
gerund bovenlopen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular loop boven liep boven bovenloop bovenliep
2nd person sing. (jij) loopt boven, loop boven2 liep boven bovenloopt bovenliep
2nd person sing. (u) loopt boven liep boven bovenloopt bovenliep
2nd person sing. (gij) loopt boven liept boven bovenloopt bovenliept
3rd person singular loopt boven liep boven bovenloopt bovenliep
plural lopen boven liepen boven bovenlopen bovenliepen
subjunctive sing.1 lope boven liepe boven bovenlope bovenliepe
subjunctive plur.1 lopen boven liepen boven bovenlopen bovenliepen
imperative sing. loop boven
imperative plur.1 loopt boven
participles bovenlopend bovengelopen
1) Archaic. 2) In case of inversion.