doorleren

Dutch

Etymology

From door +‎ leren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌleːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧le‧ren

Verb

doorleren

  1. to make further education
    De digitale maatschapij vraagt om professionals die willen doorleren.
    The digital society demands professionals who want to make further education.
  2. to continue studying
    Het is avond, je hebt de hele dag gestudeerd. Nu komt het belangrijkste: slaap. Niet de hele nacht doorleren, slapen!
    It's evening, you've studied all day. Now comes the most important thing: sleep. Don't keep studying all night, sleep!

Conjugation

Conjugation of doorleren (weak, separable)
infinitive doorleren
past singular leerde door
past participle doorgeleerd
infinitive doorleren
gerund doorleren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular leer door leerde door doorleer doorleerde
2nd person sing. (jij) leert door, leer door2 leerde door doorleert doorleerde
2nd person sing. (u) leert door leerde door doorleert doorleerde
2nd person sing. (gij) leert door leerde door doorleert doorleerde
3rd person singular leert door leerde door doorleert doorleerde
plural leren door leerden door doorleren doorleerden
subjunctive sing.1 lere door leerde door doorlere doorleerde
subjunctive plur.1 leren door leerden door doorleren doorleerden
imperative sing. leer door
imperative plur.1 leert door
participles doorlerend doorgeleerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.