halteren

Dutch

Etymology

From halte +‎ -eren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɦɑlˈteː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: hal‧te‧ren

Verb

halteren

  1. to stop at a public transport station
    De bussen halteren ieder half uur bij de bushalte.
    The buses stop at the bus stop every half hour.

Conjugation

Conjugation of halteren (weak)
infinitive halteren
past singular halteerde
past participle gehalteerd
infinitive halteren
gerund halteren n
present tense past tense
1st person singular halteer halteerde
2nd person sing. (jij) halteert, halteer2 halteerde
2nd person sing. (u) halteert halteerde
2nd person sing. (gij) halteert halteerde
3rd person singular halteert halteerde
plural halteren halteerden
subjunctive sing.1 haltere halteerde
subjunctive plur.1 halteren halteerden
imperative sing. halteer
imperative plur.1 halteert
participles halterend gehalteerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.