herbouwen

Dutch

Etymology

From her- +‎ bouwen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɦɛrˈbɑu̯.ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: her‧bou‧wen
  • Rhymes: -ɑu̯ən

Verb

herbouwen

  1. to rebuild

Conjugation

Conjugation of herbouwen (weak, prefixed)
infinitive herbouwen
past singular herbouwde
past participle herbouwd
infinitive herbouwen
gerund herbouwen n
present tense past tense
1st person singular herbouw herbouwde
2nd person sing. (jij) herbouwt, herbouw2 herbouwde
2nd person sing. (u) herbouwt herbouwde
2nd person sing. (gij) herbouwt herbouwde
3rd person singular herbouwt herbouwde
plural herbouwen herbouwden
subjunctive sing.1 herbouwe herbouwde
subjunctive plur.1 herbouwen herbouwden
imperative sing. herbouw
imperative plur.1 herbouwt
participles herbouwend herbouwd
1) Archaic. 2) In case of inversion.