ingrijpen

Dutch

Etymology

From in (in) +‎ grijpen (to grab).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

ingrijpen

  1. to intervene
    Synonym: interveniëren

Conjugation

Conjugation of ingrijpen (strong class 1, separable)
infinitive ingrijpen
past singular greep in
past participle ingegrepen
infinitive ingrijpen
gerund ingrijpen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular grijp in greep in ingrijp ingreep
2nd person sing. (jij) grijpt in, grijp in2 greep in ingrijpt ingreep
2nd person sing. (u) grijpt in greep in ingrijpt ingreep
2nd person sing. (gij) grijpt in greept in ingrijpt ingreept
3rd person singular grijpt in greep in ingrijpt ingreep
plural grijpen in grepen in ingrijpen ingrepen
subjunctive sing.1 grijpe in grepe in ingrijpe ingrepe
subjunctive plur.1 grijpen in grepen in ingrijpen ingrepen
imperative sing. grijp in
imperative plur.1 grijpt in
participles ingrijpend ingegrepen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams