inleggen

Dutch

Etymology

Compound of in +‎ leggen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɪnˌlɛ.ɣə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

inleggen

  1. (transitive) to lay in, put in, insert
  2. (transitive, of funds) to deposit, add, invest
    Elke investeerder legde honderdduizend euro in. ― Every investor invested a hundred thousand euros.
    Als we allemaal tien euro inleggen, kunnen we wat pizza's halen. ― If all of us add ten euros, we can go get some pizzas.
  3. (transitive, of food) to conserve, pickle
    Synonym: inmaken
    De ingelegde groente bewaar ik in potten in de kelder. ― I keep my conserved vegetables in pots in the cellar.

Conjugation

Conjugation of inleggen (weak, separable)
infinitive inleggen
past singular legde in
past participle ingelegd
infinitive inleggen
gerund inleggen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular leg in legde in inleg inlegde
2nd person sing. (jij) legt in, leg in2 legde in inlegt inlegde
2nd person sing. (u) legt in legde in inlegt inlegde
2nd person sing. (gij) legt in legde in inlegt inlegde
3rd person singular legt in legde in inlegt inlegde
plural leggen in legden in inleggen inlegden
subjunctive sing.1 legge in legde in inlegge inlegde
subjunctive plur.1 leggen in legden in inleggen inlegden
imperative sing. leg in
imperative plur.1 legt in
participles inleggend ingelegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.