invoegen

Dutch

Etymology

From in +‎ voegen. Compare German einfügen.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: in‧voe‧gen

Verb

invoegen

  1. (transitive) to insert; put in the middle; put in between
  2. (intransitive, traffic) to merge one's car into a lane, as when driving onto a highway
    Antonym: uitvoegen

Conjugation

Conjugation of invoegen (weak, separable)
infinitive invoegen
past singular voegde in
past participle ingevoegd
infinitive invoegen
gerund invoegen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voeg in voegde in invoeg invoegde
2nd person sing. (jij) voegt in, voeg in2 voegde in invoegt invoegde
2nd person sing. (u) voegt in voegde in invoegt invoegde
2nd person sing. (gij) voegt in voegde in invoegt invoegde
3rd person singular voegt in voegde in invoegt invoegde
plural voegen in voegden in invoegen invoegden
subjunctive sing.1 voege in voegde in invoege invoegde
subjunctive plur.1 voegen in voegden in invoegen invoegden
imperative sing. voeg in
imperative plur.1 voegt in
participles invoegend ingevoegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms