onaanvaardbaar

Dutch

Etymology

From on- +‎ aanvaardbaar.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɔn.aːnˈvaːrt.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧aan‧vaard‧baar

Adjective

onaanvaardbaar (comparative onaanvaardbaarder, superlative onaanvaardbaarst)

  1. unacceptable, unallowable, impermissible
    Synonyms: onacceptabel, ontoelaatbaar
    Antonyms: aanvaardbaar, toelaatbaar

Declension

Declension of onaanvaardbaar
uninflected onaanvaardbaar
inflected onaanvaardbare
comparative onaanvaardbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onaanvaardbaar onaanvaardbaarder het onaanvaardbaarst
het onaanvaardbaarste
indefinite m./f. sing. onaanvaardbare onaanvaardbaardere onaanvaardbaarste
n. sing. onaanvaardbaar onaanvaardbaarder onaanvaardbaarste
plural onaanvaardbare onaanvaardbaardere onaanvaardbaarste
definite onaanvaardbare onaanvaardbaardere onaanvaardbaarste
partitive onaanvaardbaars onaanvaardbaarders