ongehoorzaam

Dutch

Etymology

From Middle Dutch ongehoorsam, from Old Dutch *ungihōrsam, from Proto-West Germanic *ungahauʀisam. Equivalent to on- +‎ gehoorzaam.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɔn.ɣəˈɦɔːr.zaːm/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧ge‧hoor‧zaam

Adjective

ongehoorzaam (comparative ongehoorzamer, superlative ongehoorzaamst)

  1. disobedient
    Het ongehoorzame kind weigerde zijn kamer op te ruimen.The disobedient child refused to clean up his room.
    De ongehoorzamere honden waren moeilijk te trainen.The more disobedient dogs were hard to train.
    Van alle studenten was hij het ongehoorzaamst.Of all the students, he was the most disobedient.

Declension

Declension of ongehoorzaam
uninflected ongehoorzaam
inflected ongehoorzame
comparative ongehoorzamer
positive comparative superlative
predicative/adverbial ongehoorzaam ongehoorzamer het ongehoorzaamst
het ongehoorzaamste
indefinite m./f. sing. ongehoorzame ongehoorzamere ongehoorzaamste
n. sing. ongehoorzaam ongehoorzamer ongehoorzaamste
plural ongehoorzame ongehoorzamere ongehoorzaamste
definite ongehoorzame ongehoorzamere ongehoorzaamste
partitive ongehoorzaams ongehoorzamers

Antonyms

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: ongehoorsaam
  • Negerhollands: ongehoorsaam, ongesaem
  • West Frisian: ûngehoarsum