opgraven

Dutch

Etymology

From Middle Dutch opgraven. Equivalent to op +‎ graven.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • IPA(key): /ˈɔpˌxraːvə(n)/
  • Hyphenation: op‧gra‧ven

Verb

opgraven

  1. (transitive) to dig up, to excavate, to disinter

Conjugation

Conjugation of opgraven (strong class 6, separable)
infinitive opgraven
past singular groef op
past participle opgegraven
infinitive opgraven
gerund opgraven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular graaf op groef op opgraaf opgroef
2nd person sing. (jij) graaft op, graaf op2 groef op opgraaft opgroef
2nd person sing. (u) graaft op groef op opgraaft opgroef
2nd person sing. (gij) graaft op groeft op opgraaft opgroeft
3rd person singular graaft op groef op opgraaft opgroef
plural graven op groeven op opgraven opgroeven
subjunctive sing.1 grave op groeve op opgrave opgroeve
subjunctive plur.1 graven op groeven op opgraven opgroeven
imperative sing. graaf op
imperative plur.1 graaft op
participles opgravend opgegraven
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms