tarwe
Dutch
Etymology
From Middle Dutch tarwe, from Old Dutch *tarwa, from Proto-West Germanic *taru, from Proto-Germanic *tarwō, from Proto-Indo-European *der(H)- (“to tear, crack”). Cognate with Limburgish terve, West Flemish terwe, Zealandic tèrve, Old Saxon tarwa, Middle Low German tarwe, German Low German Tarwe, Old English *taru.
More distantly related to Slovene trava ("grass"), Lithuanian dirvà (“field”), Russian дере́вня (derévnja, “village”), Ancient Greek δάρατος (dáratos, “bread”), Sanskrit दूर्वा (dū́rvā, “panic grass, millet”), Welsh drewg (“darnel”), Transalpine Gaulish dravoca (“ryegrass, Lolium sp.”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈtɑr.ʋə/
Audio: (file) - Rhymes: -ɑrʋə
- Hyphenation: tar‧we
Noun
tarwe m (plural tarwes)
Derived terms
general
- biestarwe
- tarwebouw
- tarwecultuur
- tarwegewas
- tarwegraan
- tarwehalm
- tarwehandel
- tarwekiem
- tarweoogst
- tarweplant
- tarweproductie
- tarweteelt
- tarweveld
wheat products
- tarwebloem
- tarwebrood
- tarwekoek
- tarwemeel
- tarwemout
- tarwepap
- tarwepasta
- tarwesiroop
- tarwestijfsel
- tarwestro
- tarwestroop
- tarwevlok
species and types of wheat
- broodtarwe
- durumtarwe
- dwergtarwe
- emmertarwe
- harde tarwe
- overgangstarwe
- snijtarwe
- spelttarwe
- wintertarwe
- zaaitarwe
- zomertarwe