uitkristalliseren

Dutch

Etymology

Compound of uit +‎ kristalliseren.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

uitkristalliseren

  1. (intransitive, chemistry) to effloresce, crystallize
  2. (intransitive, figurative) to develop to completion, fullness or maturity

Conjugation

Conjugation of uitkristalliseren (weak, separable)
infinitive uitkristalliseren
past singular kristalliseerde uit
past participle uitgekristalliseerd
infinitive uitkristalliseren
gerund uitkristalliseren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kristalliseer uit kristalliseerde uit uitkristalliseer uitkristalliseerde
2nd person sing. (jij) kristalliseert uit, kristalliseer uit2 kristalliseerde uit uitkristalliseert uitkristalliseerde
2nd person sing. (u) kristalliseert uit kristalliseerde uit uitkristalliseert uitkristalliseerde
2nd person sing. (gij) kristalliseert uit kristalliseerde uit uitkristalliseert uitkristalliseerde
3rd person singular kristalliseert uit kristalliseerde uit uitkristalliseert uitkristalliseerde
plural kristalliseren uit kristalliseerden uit uitkristalliseren uitkristalliseerden
subjunctive sing.1 kristallisere uit kristalliseerde uit uitkristallisere uitkristalliseerde
subjunctive plur.1 kristalliseren uit kristalliseerden uit uitkristalliseren uitkristalliseerden
imperative sing. kristalliseer uit
imperative plur.1 kristalliseert uit
participles uitkristalliserend uitgekristalliseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.