voorverwarmen

Dutch

Etymology

Compound of voor +‎ verwarmen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvoːr.vərˌʋɑr.mə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: voor‧ver‧war‧men

Verb

voorverwarmen

  1. (transitive) to preheat

Conjugation

Conjugation of voorverwarmen (weak, prefixed, separable)
infinitive voorverwarmen
past singular verwarmde voor
past participle voorverwarmd
infinitive voorverwarmen
gerund voorverwarmen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular verwarm voor verwarmde voor voorverwarm voorverwarmde
2nd person sing. (jij) verwarmt voor, verwarm voor2 verwarmde voor voorverwarmt voorverwarmde
2nd person sing. (u) verwarmt voor verwarmde voor voorverwarmt voorverwarmde
2nd person sing. (gij) verwarmt voor verwarmde voor voorverwarmt voorverwarmde
3rd person singular verwarmt voor verwarmde voor voorverwarmt voorverwarmde
plural verwarmen voor verwarmden voor voorverwarmen voorverwarmden
subjunctive sing.1 verwarme voor verwarmde voor voorverwarme voorverwarmde
subjunctive plur.1 verwarmen voor verwarmden voor voorverwarmen voorverwarmden
imperative sing. verwarm voor
imperative plur.1 verwarmt voor
participles voorverwarmend voorverwarmd
1) Archaic. 2) In case of inversion.