drijven
Dutch
Etymology
From Middle Dutch driven, from Old Dutch drīvan, from Proto-West Germanic *drīban, from Proto-Germanic *drībaną, from Proto-Indo-European *dʰreybʰ- (“to drive, push”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈdrɛi̯və(n)/
Audio: (file) - Hyphenation: drij‧ven
- Rhymes: -ɛi̯vən
Verb
drijven
Conjugation
Conjugation of drijven (strong class 1) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | drijven | |||
past singular | dreef | |||
past participle | gedreven | |||
infinitive | drijven | |||
gerund | drijven n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | drijf | dreef | ||
2nd person sing. (jij) | drijft, drijf2 | dreef | ||
2nd person sing. (u) | drijft | dreef | ||
2nd person sing. (gij) | drijft | dreeft | ||
3rd person singular | drijft | dreef | ||
plural | drijven | dreven | ||
subjunctive sing.1 | drijve | dreve | ||
subjunctive plur.1 | drijven | dreven | ||
imperative sing. | drijf | |||
imperative plur.1 | drijft | |||
participles | drijvend | gedreven | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |
Derived terms
adjectives
verbs
- aandrijven
- achteraandrijven
- achternadrijven
- achteruitdrijven
- afdrijven
- bedrijven
- bijdrijven
- bijeendrijven
- binnendrijven
- bovendrijven
- buitendrijven
- dichtdrijven
- dooddrijven
- doordrijven
- dooreendrijven
- dwarsdrijven
- handeldrijven
- heendrijven
- indrijven
- ineendrijven
- langsdrijven
- losdrijven
- meedrijven
- misdrijven
- nadrijven
- nederdrijven
- neerdrijven
- omdrijven
- omhoogdrijven
- omlaagdrijven
- onderdrijven
- ontdrijven
- opdrijven
- opeendrijven
- opendrijven
- overdrijven
- ronddrijven
- samendrijven
- stukdrijven
- tegendrijven
- terugdrijven
- toedrijven
- uitdrijven
- uiteendrijven
- vastdrijven
- verderdrijven
- verdrijven
- voorbijdrijven
- voordrijven
- voortdrijven
- voortsdrijven
- vooruitdrijven
- wegdrijven