voortleven

Dutch

Etymology

From voort- +‎ leven.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: voort‧le‧ven

Verb

voortleven

  1. to live on, to continue to live
    Zijn geest zal voortleven in ons midden.His spirit will live on in our midst.

Conjugation

Conjugation of voortleven (weak, separable)
infinitive voortleven
past singular leefde voort
past participle voortgeleefd
infinitive voortleven
gerund voortleven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular leef voort leefde voort voortleef voortleefde
2nd person sing. (jij) leeft voort, leef voort2 leefde voort voortleeft voortleefde
2nd person sing. (u) leeft voort leefde voort voortleeft voortleefde
2nd person sing. (gij) leeft voort leefde voort voortleeft voortleefde
3rd person singular leeft voort leefde voort voortleeft voortleefde
plural leven voort leefden voort voortleven voortleefden
subjunctive sing.1 leve voort leefde voort voortleve voortleefde
subjunctive plur.1 leven voort leefden voort voortleven voortleefden
imperative sing. leef voort
imperative plur.1 leeft voort
participles voortlevend voortgeleefd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Hypernyms