vrijwaren

Dutch

Etymology

From Middle Dutch vriwaren. By surface analysis, vrij +‎ waren (“to watch, observe, keep, protect”).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

vrijwaren

  1. (transitive) to safeguard, protect

Conjugation

Conjugation of vrijwaren (weak)
infinitive vrijwaren
past singular vrijwaarde
past participle gevrijwaard
infinitive vrijwaren
gerund vrijwaren n
present tense past tense
1st person singular vrijwaar vrijwaarde
2nd person sing. (jij) vrijwaart, vrijwaar2 vrijwaarde
2nd person sing. (u) vrijwaart vrijwaarde
2nd person sing. (gij) vrijwaart vrijwaarde
3rd person singular vrijwaart vrijwaarde
plural vrijwaren vrijwaarden
subjunctive sing.1 vrijware vrijwaarde
subjunctive plur.1 vrijwaren vrijwaarden
imperative sing. vrijwaar
imperative plur.1 vrijwaart
participles vrijwarend gevrijwaard
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

  • vrijwaring
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.