brengen
See also: bréngen
Dutch
Etymology
From Middle Dutch brengen, from Old Dutch bringan, from Proto-West Germanic *bringan, from Proto-Germanic *bringaną, from Proto-Indo-European *bʰrenk-.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈbrɛŋə(n)/
Audio: (file) - Hyphenation: bren‧gen
- Rhymes: -ɛŋən
Verb
brengen
Conjugation
Conjugation of brengen (weak with past in -cht) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | brengen | |||
past singular | bracht | |||
past participle | gebracht | |||
infinitive | brengen | |||
gerund | brengen n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | breng | bracht | ||
2nd person sing. (jij) | brengt, breng2 | bracht | ||
2nd person sing. (u) | brengt | bracht | ||
2nd person sing. (gij) | brengt | bracht | ||
3rd person singular | brengt | bracht | ||
plural | brengen | brachten | ||
subjunctive sing.1 | brenge | brachte | ||
subjunctive plur.1 | brengen | brachten | ||
imperative sing. | breng | |||
imperative plur.1 | brengt | |||
participles | brengend | gebracht | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |
Alternative forms
- bringen (dialectal)
Derived terms
nouns
verbs
- aanbrengen
- aaneenbrengen
- achteraanbrengen
- achterafbrengen
- achternabrengen
- achteroverbrengen
- achteruitbrengen
- afbrengen
- bijbrengen
- bijeenbrengen
- binnenbrengen
- bovenbrengen
- buitenbrengen
- doorbrengen
- gebrengen
- heenbrengen
- inbrengen
- ineenbrengen
- langsbrengen
- medebrengen
- meebrengen
- nabijbrengen
- nabrengen
- nederbrengen
- neerbrengen
- ombrengen
- omhoogbrengen
- omlaagbrengen
- onderbrengen
- ondereenbrengen
- onderuitbrengen
- opbrengen
- opeenbrengen
- openbrengen
- opzijbrengen
- overbrengen
- overeenbrengen
- rondbrengen
- samenbrengen
- te berde brengen
- tegenbrengen
- ter sprake brengen
- ter tafel brengen
- terechtbrengen
- terugbrengen
- thuisbrengen
- toebrengen
- uitbrengen
- uiteenbrengen
- verbrengen
- verderbrengen
- volbrengen
- vooraanbrengen
- voorbijbrengen
- voorbrengen
- vooroverbrengen
- voortbrengen
- voortsbrengen
- vooruitbrengen
- wederbrengen
- wederombrengen
- weerombrengen
- wegbrengen
adjectives
- heilbrengend
- onheilbrengend
- regenbrengend
- sneeuwbrengend
- vredebrengend
Descendants
- Afrikaans: bring
- Berbice Creole Dutch: bringgi
- Negerhollands: breng, bring, briṅ
- Skepi Creole Dutch: brink
- →? Sranan Tongo: bringi
Middle Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈbreŋɡən/
Verb
brengen
- alternative form of bringen