rijden
Dutch
Alternative forms
- ryden (obsolete)
Pronunciation
- Rhymes: -ɛi̯dən
- IPA(key): /ˈrɛi̯də(n)/, /ˈrɛi̯ə(n)/
Audio: (file) - Rhymes: -ɛi̯ən
Etymology 1
From Middle Dutch riden, from Old Dutch rīdan, from Proto-West Germanic *rīdan, from Proto-Germanic *rīdaną, from Proto-Indo-European *reydʰ-.
Verb
rijden
Conjugation
| Conjugation of rijden (strong class 1, slightly irregular) | ||||
|---|---|---|---|---|
| infinitive | rijden | |||
| past singular | reed | |||
| past participle | gereden | |||
| infinitive | rijden | |||
| gerund | rijden n | |||
| present tense | past tense | |||
| 1st person singular | rij, rijd | reed | ||
| 2nd person sing. (jij) | rijdt, rij2, rijd2 | reed | ||
| 2nd person sing. (u) | rijdt | reed | ||
| 2nd person sing. (gij) | rijdt | reedt | ||
| 3rd person singular | rijdt | reed | ||
| plural | rijden | reden | ||
| subjunctive sing.1 | rijde | rede | ||
| subjunctive plur.1 | rijden | reden | ||
| imperative sing. | rij, rijd | |||
| imperative plur.1 | rijdt | |||
| participles | rijdend | gereden | ||
| 1) Archaic. 2) In case of inversion. | ||||
Derived terms
- aaneenrijden
- aanrijden
- achteraanrijden
- achternarijden
- achteromrijden
- achteroprijden
- achterrijden
- achteruitrijden
- afrijden
- autorijden
- berijden
- bijeenrijden
- bijrijden
- binnenrijden
- buitenrijden
- dichtrijden
- doodrijden
- doorrijden
- dwarsrijden
- gladrijden
- grijsrijden
- hardrijden
- heenrijden
- inrijden
- kapotrijden
- kromrijden
- kwijtrijden
- langsrijden
- leegrijden
- losrijden
- mederijden
- meerijden
- misrijden
- narijden
- nederrijden
- neerrijden
- omhoogrijden
- omlaagrijden
- omrijden
- omverrijden
- onderdoorrijden
- onderrijden
- onderuitrijden
- ontrijden
- opeenrijden
- openrijden
- oprijden
- opzijrijden
- overhooprijden
- overrijden
- platrijden
- rondrijden
- schaatsrijden
- scheve schaats rijden
- schoonrijden
- spookrijden
- stukrijden
- tegenrijden
- terugrijden
- toerijden
- uiteenrijden
- uitrijden
- vastrijden
- verderrijden
- verrijden
- vooraanrijden
- voorbijrijden
- voorinrijden
- vooroprijden
- voorrijden
- voortrijden
- voortsrijden
- vooruitrijden
- warmrijden
- wederomrijden
- weeromrijden
- wegrijden
- witrijden
- zwartrijden
Descendants
- Afrikaans: ry
- Berbice Creole Dutch: rei
- Jersey Dutch: rāide
- Negerhollands: ri, rie
- → Saramaccan: léi
- → Sranan Tongo: rèi
- → Lokono: reidwan
- → Caribbean Javanese: rèi
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Verb
rijden
- inflection of rijen:
- plural past indicative
- (dated or formal) plural past subjunctive